Werken gezichtsmaskers? Een overzicht van het bewijs
Chirurgische maskers werken niet tegen virusverspreiding en stoffen maskers werken zelfs contraproductief, concludeert Jeffrey H. Anderson uit een uitgebreide analyse van de beste wetenschappelijke studies. De CDC, het Amerikaanse RIVM, blijft echter hameren op de noodzaak van het dragen van gezichtsmaskers, en voert hiervoor misleidend bewijsmateriaal aan. Artikel uit City Journal vertaald door Aernout Stigter.
“Serieus mensen – STOP MET HET KOPEN VAN MASKERS!” Dat tweette de toenmalige minister van volksgezondheid Jerome Adams op 29 februari 2020 en voegde eraan toe: “Ze zijn NIET effectief om te voorkomen dat het grote publiek #Coronavirus oploopt.”
Twee dagen later zei Adams: “Mensen die niet weten hoe ze ze op de juiste manier moeten dragen, hebben de neiging om hun gezicht vaak aan te raken en kunnen de verspreiding van het coronavirus zelfs vergroten.”
Een kleine week eerder, op 25 februari, hadden de gezondheidsautoriteiten in het Verenigd Koninkrijk richtlijnen gepubliceerd dat maskers niet nodig waren, zelfs voor degenen die thuiszorg verlenen: “Tijdens normale dagelijkse activiteiten bieden gezichtsmaskers geen bescherming tegen luchtwegvirussen, zoals COVID-19 en hoeven niet door het personeel gedragen te worden.”
Ongeveer een maand later, op 30 maart, zei Mike Ryan, directeur van het Health Emergencies Program van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), dat “er geen specifiek bewijs is dat het dragen van maskers door de bevolking enig voordeel heeft.” Hij voegde eraan toe: “Er is zelfs enig bewijs dat het tegenovergestelde laat zien” omdat de mogelijkheid er is dat “een masker niet goed gedragen wordt of niet goed passend is” en “het afgezet kan worden met alle risico’s van dien”.
Chirurgische maskers zijn ontworpen om te voorkomen dat medisch personeel per ongeluk de wonden van patiënten infecteert, niet om de verspreiding van virussen te voorkomen. Dat was ook het advies van volksgezondheidsambtenaren in de begindagen van Covid-19. Op 3 april 2020 kondigde Adams echter aan dat de CDC [het Amerikaanse RIVM] haar richtlijnen zou wijzigen, en dat het grote publiek hierna maskers zou moeten dragen wanneer niet voldoende afstand kon worden gehouden.
Schoolkinderen
We spoelen 15 maanden vooruit. Rand Paul is een week geschorst van YouTube omdat hij zei: “De meeste maskers die je in de winkel koopt, werken niet.” Veel steden in het hele land verplichten iedereen opnieuw, na nieuwe CDC-richtlijnen die zijn uitgevaardigd te midden van een piek in landelijke gevallen veroorzaakt door de Delta-variant, om binnenshuis een masker te dragen, ongeacht de inentingsstatus. De CDC raadt verder aan dat alle schoolkinderen en leraren, zelfs degenen die Covid-19 hebben gehad of zijn gevaccineerd, maskers te dragen.
De CDC beweert dit, hoewel haar eigen statistieken aantonen dat Covid-19 niet echt een bedreiging vormt voor schoolkinderen. Uit de cijfers blijkt dat meer mensen onder de 18 jaar stierven aan de griep tijdens het griepseizoen van 2018-2019 – een ‘matig ernstig’ seizoen dat acht maanden duurde – dan dat er in meer dan 18 maanden aan Covid-19 zijn overleden. Bovendien zegt de CDC dat van elke 1.738 Covid-19-gerelateerde sterfgevallen in de VS in 2020 en 2021, er maar één iemand jonger dan 18 jaar was; en van elke 150 sterfgevallen van iemand onder de 18 jaar is er slechts één Covid-gerelateerd. Toch verklaart de CDC dat schoolkinderen, die deels leren van communicatie die wordt overgebracht via gezichtsuitdrukkingen, hun gezicht moeten verbergen – en dat moeten hun leraren ook doen.
Hoe zijn de richtlijnen ten aanzien van maskers zo ingrijpend veranderd? Veranderde het medisch onderzoek naar de effectiviteit van maskers – in een opmerkelijk korte tijd – of alleen de richtlijnen voor het dragen ervan?
Aangezien ons voortdurend wordt verteld dat de CDC en andere volksgezondheidsinstanties hun aanbevelingen op wetenschap baseren, is het van cruciaal belang om te weten wat er specifiek is gevonden in verschillende medische onderzoeken. Belangrijke keuzes over hoe onze republiek moet functioneren, kunnen niet alleen op basis van wetenschap worden gemaakt – ze vereisen een oordeel en afweging van talloze overwegingen – maar ze moeten worden gevoed met de juiste kennis ervan.
Contraproductief
In alle eerlijkheid: de eerdere richtlijnen van de CDC, de Britse autoriteiten en de WHO waren veel meer in overeenstemming met het beste medische onderzoek naar de effectiviteit van maskers om de verspreiding van virussen te voorkomen. Dat onderzoek suggereert dat het vele maanden dragen van maskers door Amerikanen waarschijnlijk weinig tot geen gezondheidsvoordeel heeft opgeleverd en mogelijk zelfs contraproductief is geweest bij het voorkomen van de verspreiding van het nieuwe coronavirus.
Het is opvallend hoeveel de CDC, bij het verzamelen van bewijs om zijn aangepaste masker richtlijnen te rechtvaardigen, ijverig vermijdt om gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s) te noemen. RCT’s worden algemeen beschouwd als de gouden standaard in medisch onderzoek, maar de CDC negeert ze in feite, afgezien het afkeuren van bepaalde onderzoeken die het standpunt van het bureau tegenspreken.
In een “Science Brief” waarin studies worden benadrukt die “aantonen dat het dragen van maskers nieuwe infecties vermindert” en dat als de belangrijkste publieke rechtvaardiging voor haar maskerbeleid geldt, biedt de CDC een nuttige matrix van 15 onderzoeken – geen van alle RCT’s. In plaats daarvan richt de CDC zich enkel op observationele studies die zijn afgerond nadat Covid-19 begon. Over het algemeen zijn observationele studies niet alleen van een lagere kwaliteit dan RCT’s, maar hebben ze ook een grotere kans om gepolitiseerd te worden, omdat ze het oordeel van de onderzoeker prominenter in het onderzoek kunnen laten gelden en zich, veel meer dan RCT’s, lenen om te vinden wat men wil vinden.
Een bijzondere favoriet van de CDC, zozeer zelfs dat het bureau er een glanzend persbericht over uitgaf en het een prominente plek blijft geven in haar ‘brief’, is een observationeel (specifiek cohort) studie gericht op twee Covid-positieve haarstylisten in een schoonheidssalon in Missouri. De twee stylisten, die gemaskerd waren, behandelden 139 mensen, waarvan de meesten gemaskerd waren, gedurende enkele dagen nadat ze Covid-19-symptomen hadden ontwikkeld. De 67 klanten die er vervolgens voor kozen om zich op het coronavirus te laten testen, testten negatief, en geen van de 72 anderen meldde symptomen.
Deze studie heeft zeer grote tekortkomingen. Om te beginnen zou een willekeurig aantal van de 72 niet-geteste klanten Covid-19 kunnen hebben gehad, maar waren mogelijk asymptomatisch, of ze hadden andere symptomen waardoor ze ervoor kozen dit niet te melden aan de Greene County Health Department, de entiteit die het ondervragen deed.
Het klaarblijkelijke gebrek aan verspreiding van Covid-19 zou het gevolg kunnen zijn van goede ventilatie, goede handhygiëne, minimaal hoesten door de stylisten, of het feit dat stylisten over het algemeen, zoals de onderzoekers opmerken, “haar knippen terwijl klanten van hen afgekeerd zijn.”
De onderzoekers merken ook op dat “virale uitscheiding” van het coronavirus “het hoogst is gedurende de 2 tot 3 dagen vóór het begin van de symptomen.” Toch is geen enkele klant die bij de stylisten was toen ze het meest besmettelijk waren, getest op Covid-19 of naar symptomen gevraagd.
Het belangrijkste is dat deze studie geen controlegroep heeft. Niemand heeft enig idee hoeveel mensen, indien van toepassing, besmet zouden zijn geweest als er geen maskers in de salon waren gedragen. Eind vorig jaar testte een trainer in een sportschool in Virginia, waar mensen blijkbaar meestal geen maskers droegen, positief op het coronavirus. Zoals CNN meldde, nam de sportschool contact op met iedereen die de trainer had gecoacht voordat hij ziek werd – in totaal 50 leden – “maar geen enkel lid kreeg symptomen.” Dit bewijst duidelijk niet dat het niet dragen van maskers overdracht verhindert.
Zelfrapportage
Een andere door de CDC geprezen studie, door Rader et al., nodigde mensen in het hele land uit om een enquête in te vullen. Het lage responspercentage (11 procent) – inclusief ongeveer twee keer zoveel vrouwen als mannen – gaf aan dat de mix van respondenten niet willekeurig was. Uit de studie bleek dat “een hoog percentage zelfrapportage van het dragen van gezichtsmaskers geassocieerd wordt met een grotere kans op overdrachtsbeheersing”, en dat “het hoogste percentage gerapporteerde maskerdragers” wordt gevonden “langs de kusten en de zuidelijke grens, en in grote stedelijke gebieden”, wat niet verrassend is.
Echter, zoals de onderzoekers opmerken: “Het is moeilijk om de individuele bereidheid om maskers te dragen los te koppelen van de genegenheid om andere preventieve hygiënemaatregelen te volgen, en het dragen van maskers kan dienen als een proxy voor ander risicomijdend gedrag dat niet wordt onderzocht.”
Bovendien is het bereiken van meer “overdrachtsbeheersing” niet in de verste verte hetzelfde als zorgen voor minder doden. Per hoofd van de bevolking staat Utah bijvoorbeeld in de top tien van het land wat betreft Covid-19-gevallen en de onderste tien voor Covid-19-sterfgevallen, terwijl Massachusetts in de onderste helft van het aantal gevallen en de top vijf in sterfgevallen staat.
Een aanvullende observationele studie, maar een waar de CDC niet naar verwijst in zijn ‘brief’, is een grote, internationale Bayesiaanse studie van Leech et al. De studie geeft aan dat het dragen van maskers door 100 procent van de bevolking “overeenkomt” met een vermindering van 24,6 procent in de overdracht van het nieuwe coronavirus. Masker verplichtingen leiden niet tot een afname in transmissie: “Voor verplichtingen zien we geen vermindering: 0,0 procent.” Zoals alle observationele studies is deze studie echter slecht toegerust om oorzakelijk verband aan te tonen, om de effecten van slechts één variabele te scheiden van andere, vaak gerelateerde, variabelen.
Scheurbuik
Voorstanders van maskers beweren vaak dat we geen andere keuze hebben dan te vertrouwen op observationele studies in plaats van RCT’s, omdat RCT’s ons niet kunnen vertellen of maskers werken of niet. Maar wat ze echt bedoelen, is dat ze het niet leuk vinden wat de RCT’s laten zien.
Het gerandomiseerde gecontroleerde onderzoek dateert in zekere zin uit 1747, toen de Royal Navy chirurg James Lind zeelieden die aan vergelijkbare gevallen van scheurbuik leden, verdeelde in zes paren en verschillende behandelingsmethoden op elk paar uitprobeerde. Lind schrijft: “Het gevolg was dat de meest plotselinge en zichtbare goede effecten werden waargenomen bij het gebruik van sinaasappels en citroenen.”
De RCT werd uiteindelijk algemeen erkend als de meest betrouwbare manier om medische interventies te testen. (…) Een gerandomiseerde gecontroleerde studie verdeelt de deelnemers in verschillende groepen op willekeurige basis. Ten minste één groep krijgt een ‘interventie’ of behandeling, die over het algemeen wordt vergeleken met een controlegroep die de interventie niet krijgt. De tweeledige kracht van een RCT is dat het onderzoekers in staat stelt om één variabele te isoleren – om te testen of een bepaalde interventie een beoogd effect heeft – terwijl het tegelijkertijd voor onderzoekers erg moeilijk wordt om hun eigen gewenste uitkomsten te produceren.
Dit is in ieder geval waar zolang de bevindingen van een RCT gebaseerd zijn op “intention-to-treat”-analyse, waarbij alle deelnemers in de behandelingsgroep blijven waarin ze oorspronkelijk waren ingedeeld en niemand van de analyse wordt uitgesloten, ongeacht of ze daadwerkelijk de beoogde behandeling hebben gekregen. Eric McCoy, een MD aan de Universiteit van Californië, Irvine, legt uit dat intention-to-treat-analyse afwijkingen voorkoomt en “de voordelen van randomisatie behoudt, die niet behaald kunnen worden bij gebruik van andere analysemethoden.”
Dergelijke andere analysemethoden omvatten subgroepanalyse, multivariabele analyse en per-protocol analyse. Subgroepanalyse is vatbaar voor “cherry-picking” – omdat onderzoekers jagen op alles dat statistische significantie vertoont – of wordt beïnvloed door willekeurig toeval. In een beroemd voorbeeld bleek aspirine dodelijke hartaanvallen te helpen voorkomen, maar niet in de subgroepen waar de astrologische tekens van de patiënten Tweelingen of Weegschaal waren.
“Multivariabele analyse”, schrijft Marlies Wakkee, een MD en Ph.D. aan het Erasmus Medisch Centrum in Nederland, “corrigeert alleen voor gemeten verstoringen” – dat waarvan een onderzoeker besluit dat het de moeite waard is om te onderzoeken. (Verstoringen zijn extra variabelen die de analyse beïnvloeden; het eten van ijs kan bijvoorbeeld correleren met zonnebrand, maar warmte is een verstorende variabele die beide beïnvloedt.) Ze voegt eraan toe: “Dit is een belangrijk verschil vergeleken met gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken, waarbij het randomisatieproces leidt tot een gelijke verdeling van alle potentiële verstoringen, bekende en onbekende.”
Per-protocolanalyse wijkt af van randomisatie door deelnemers in principe zichzelf aan een interventiegroep toe te wijzen. McCoy schrijft: “Empirisch bewijs laat zien dat deelnemers die zich eraan houden [onderzoeksprotocollen] de neiging hebben om het beter te doen dan degenen die zich er niet aan houden, ongeacht hun deelname aan actieve behandeling of placebo.” Met andere woorden, per-protocol analyse toont eerder aan dat een interventie, zelfs een nep-interventie, heeft gewerkt. Van deze drie afwijkingen van de intention-to-treat-analyse is de per-protocol analyse misschien wel de meest extreme.
Drielaagse maskers
Met deze verschillende analysemethoden in het achterhoofd, wordt het makkelijker om de 14 RCT’s, die over de hele wereld zijn uitgevoerd en die de effectiviteit van maskers bij het verminderen van de overdracht van respiratoire virussen hebben getest, te evalueren. Van deze 14 zijn de twee die ‘broncontrole’ direct hebben getest – de vaak herhaalde bewering dat het dragen van een masker anderen ten goede komt – een goede plek om te beginnen.
Een studie uit 2016 in Peking door MacIntyre, et al. die beweerden een mogelijk voordeel van maskers te vinden, bleek niet erg informatief, aangezien slechts één persoon in de controlegroep – en één in de maskergroep – een door laboratoriumonderzoek bevestigde infectie ontwikkelden.
Veel verhelderender was een studie uit 2010 in Frankrijk door Canini et al., waarin zieke mensen, of ‘indexpatiënten’, en hun huisgenoten willekeurig werden samengebracht in een maskergroep of een controlegroep zonder masker. De auteurs “merkten een goede naleving van de interventie op”, wat betekent dat de indexpatiënten de geleverde drielaagse maskers over het algemeen droegen zoals bedoeld. (Niemand anders werd gevraagd om ze te dragen.) Binnen een week ontwikkelde 15,8% van de huisgenoten in de controlegroep zonder masker en 16,2% in de groep met maskers een “influenza-achtige ziekte” (ILI).
Dus de twee groepen waren in wezen gelijk, met een minuscuul voordeel dat werd waargenomen in de controlegroep dat niet statistisch significant was. De auteurs schrijven dat de studie “met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd, aangezien het gebrek aan statistische kracht ons verhindert om formele conclusies te trekken over de effectiviteit van gezichtsmaskers in de context van een seizoensgebonden epidemie.” Ze stellen echter ondubbelzinnig: “In verschillende sensitiviteitsanalyses hebben we geen trend in de resultaten geïdentificeerd die de effectiviteit van gezichtsmaskers aantoont.”
Handhygiëne
Nu de twee RCT’s die broncontrole rechtstreeks hebben getest, in wezen de bewering dat het dragen van een masker anderen ten goede komt niet ondersteunen, hoe zit het dan met RCT’s die de combinatie van broncontrole en bescherming van de drager testen? Door deelnemers te verdelen in een handhygiënegroep, een handhygiënegroep die ook maskers droeg en een controlegroep, kunnen we met drie RCT’s zien of de toevoeging van maskers (zowel gedragen door de zieke als anderen) enig voordeel opleverde ten opzichte van alleen handhygiëne.
Een studie uit 2010 door Larson, et al. in New York ontdekte dat degenen in de handhygiënegroep minder snel symptomen van een bovenste luchtweginfectie ontwikkelden (42 procent had symptomen) dan die in de masker-plus-handhygiënegroep (61 procent). Deze statistisch significante bevinding stelt dat het dragen van een masker de voordelen van handhygiëne juist ondermijnt.
Een multivariabele analyse van dezelfde studie vond een significant verschil in ‘secondary attack rates’ (SAT – de snelheid van overdracht naar anderen) tussen de masker-plus-handengroep en de controlegroep. Op basis hiervan beweren de auteurs dat het dragen van maskers “moet worden aangemoedigd tijdens uitbraaksituaties”. Deze multivariabele analyse vond echter ook significant lagere percentages in overvolle huizen – “d.w.z. drukkere huishoudens hadden minder overdracht” – die op een hoger betrouwbaarheidsniveau testten. Dus voor zover deze multivariabele analyse enige ondersteuning bood voor maskers, bood deze minstens evenveel ondersteuning voor drukte.
Twee andere onderzoeken vonden geen statistisch significante verschillen tussen hun masker-plus-handen en alleen-handen-groepen. Een studie uit 2011 in Bangkok door Simmerman, et al. toonde zeer vergelijkbare resultaten voor beide groepen.
Een door de CDC gefinancierde studie uit 2009 in Hong Kong door Cowling et al. liet zien dat de alleen-handen groep het over het algemeen beter deed dan de masker-plus-handen groep, maar niet statistisch significant. Uit subgroepanalyse door Cowling et al., beperkt tot interventies die binnen 36 uur na het begin van de symptomen werden gestart, bleek dat de masker-plus-handen groep de controlegroep op één aspect statistisch significant versloeg, terwijl de alleen-handen groep de controlegroep op twee aspecten statistisch significant versloeg. Deze studie samenvattend, schrijft Canini dat “er geen extra voordeel werd waargenomen wanneer gezichtsmasker [-gebruik] werd toegevoegd aan handhygiëne in vergelijking met handhygiëne alleen.”
Hoofdpijn
Dus, als maskers alleen geen verbetering zijn ten opzichte van alleen handhygiëne, hoe zit het dan met maskers in plaats van niets?
Verschillende RCT’s hebben deze vraag bestudeerd, en leveren op zijn best dun bewijs voor de effectiviteit van maskers. Afgezien van een studie uit 2009 in Japan door Jacobs, et al. – waaruit bleek dat degenen in de maskergroep significant meer kans hadden op hoofdpijn en dat “het gebruik van gezichtsmaskers bij gezondheidswerkers niet heeft aangetoond dat het voordelen biedt” – hebben slechts twee RCT’s statistisch significante bevindingen opgeleverd in de intention-to-treat-analyse, en een van die onderzoeken sprak zichzelf tegen.
De eerder genoemde studie uit 2011 in Bangkok door Simmerman et al. ontdekte dat de ‘secondary attack rates’ van ILI twee keer zo hoog was in de masker-plus-handhygiëne groep (18 procent) als in de controlegroep (9 procent), een statistisch significant verschil. (Het ILI-percentage was 17 procent in de groep met alleen handhygiëne.) Terwijl in wezen hetzelfde gevonden werd in de multivariabele analyse, schreven de onderzoekers dat, ten opzichte van de controlegroep, de odds-ratio’s voor zowel de masker-plus-handen groep als de alleen-handen groep “dubbel zo groot waren in de tegenovergestelde richting van het veronderstelde beschermende effect.”
Vervolgens werd in een kleine studie uit 2014 – met 164 deelnemers – door Barasheed, et al. van Australische pelgrims in Saoedi-Arabië, die dicht bij elkaar in tenten verbleven, ontdekt dat aanzienlijk minder mensen in de maskergroep een ILI ontwikkelden dan in de controlegroep (31 procent tegenover 53 procent). In tegenstelling tot de exacte koortsmetingen die in andere RCT’s werden gebruikt, accepteerde deze studie echter zelfrapportage van “subjectieve” koorts bij het bepalen of iemand een ILI had. Laboratoriumtests lieten tegenovergestelde resultaten zien, waarbij twee keer zoveel deelnemers respiratoire virussen ontwikkelden in de maskergroep als in de controlegroep. Deze bevindingen uit de laboratoriumtests waren niet statistisch significant; toch maakt de grotere betrouwbaarheid van de laboratoriumtests het verre van duidelijk dat de maskers in deze studie enig echt voordeel opleverden.
Andere RCT’s vonden geen statistisch significant voordeel van maskers in intention-to-treat-analyse. Een pilotstudie uit 2008 door Cowling et al. in Hong Kong toonde aan dat ‘secondary attack rates’, volgens de CDC-definitie van ILI, twee keer zo hoog waren in de maskergroep (8 procent) als in de handhygiëne (4 procent) of controlegroep (4 procent), maar deze waargenomen verschillen waren niet statistisch significant.
Geen voordeel
Andere analysemethoden, die afwijken van de intention-to-treat-analyse, vonden het volgende.
Een per protocol analyse van een studie uit 2009 in Sydney door MacIntyre et al. vond een significant effect bij het combineren van de groep met chirurgische maskers met een groep die N95 ziekenhuis respiratoren droeg. De auteurs schrijven echter dat een “causaal verband niet kan worden aangetoond omdat deelname niet gerandomiseerd was.”
In een subgroepanalyse van studies uit 2010 en 2012 in Michigan door Aiello et al., beperkt tot de laatste paar weken van de respectievelijke onderzoeken, had de masker-plus-handen groep van elke studie significant lagere ILI-percentages dan de controlegroep, terwijl de masker-alleen groep dat niet had. In 2010 duidden de resultaten voor de alleen-masker groep ook op een klein voordeel, waardoor ILI met een waargenomen (maar niet statistisch significante) 8 tot 10 procent werd verminderd. In 2012 concludeerden de auteurs: “Maskers alleen leverden geen voordeel op.” Toch adviseerden ze de combinatie van maskergebruik en handhygiëne, ondanks dat ze niet hebben getest of die combinatie beter werkt dan handhygiëne alleen.
Een multivariabele analyse van een kleine (218 deelnemers) studie uit 2012 in Duitsland door Suess, et al. ontdekte dat het combineren van de maskergroep en de masker-plus-handen groep, terwijl de analyse werd beperkt tot interventies die binnen 48 uur waren begonnen, een resultaat opleverde van significant lagere niveaus van laboratoriumbevestigde influenza (maar niet van ILI) in die gecombineerde groep (maar niet in beide groepen afzonderlijk). De auteurs, uit Berlijn, adviseerden maskers en handhygiëne, terwijl ze meenden: “Bezorgdheid over de acceptatie en verdraagbaarheid van de interventies mag geen reden zijn tegen hun aanbeveling.”
De enige RCT om de specifieke effectiviteit van het dragen van maskers tegen Covid-19 te testen, was een studie uit 2020 door Bundgaard, et al. in Denemarken. Deze grote (4.862 deelnemers) RCT verdeelde mensen tussen een maskerdragende groep (die “hoogwaardige” drielaagse chirurgische maskers kregen) en een controlegroep. Het vond plaats in een tijd (voorjaar 2020) waarin Denemarken afstand houden aanmoedigde, maar geen maskergebruik, en 93 procent van degenen in de maskergroep droeg de maskers op zijn minst “overwegend zoals aanbevolen”. Uit de studie bleek dat 1,8 procent van degenen in de maskergroep en 2,1 procent van degenen in de controlegroep binnen een maand besmet raakten met Covid-19, waarbij dit verschil van 0,3 punten niet statistisch significant was.
Social media
Deze studie – de eerste RCT over de overdracht van Covid-19 – had blijkbaar moeite om gepubliceerd te worden. Na de uiteindelijke publicatie van de studie beschreef Vinay Prasad, een MD aan de Universiteit van Californië, San Francisco, hem als “doordacht”, “nuttig” en “goed gedaan”, maar merkte op (met kritiek): “Sommigen hebben zich tot sociale media gewend om te vragen waarom een onderzoek dat het enthousiasme voor maskers kan verminderen en verkeerd kan worden geïnterpreteerd, werd gepubliceerd in een medisch toptijdschrift.”
Ondertussen portretteert de CDC-website de Deense RCT (met zijn 4.800 deelnemers) als veel minder relevant of belangrijk dan de observatiestudie van de kappers in Missouri zonder controlegroep, waarbij de eerste wordt afgewezen als “onbeslist” en “te klein” terwijl de laatste verbazingwekkend genoeg wordt geprezen als “aantonend dat het dragen van een masker de verspreiding van infecties voorkwam” – terwijl het niets als zodanig aantoonde.
Elk van de tot nu toe besproken RCT’s, 13 in totaal, onderzocht de effectiviteit van chirurgische maskers en vond weinig tot geen bewijs van hun effectiviteit, en enig bewijs dat ze de virale overdracht daadwerkelijk zouden kunnen verhogen. Geen van deze 13 RCT’s onderzocht de effectiviteit van stoffen maskers.
“Stoffen gezichtsbedekkingen”, aldus voormalig CDC-directeur Robert Redfield, “zijn een van de krachtigste wapens die we hebben.” Eén RCT testte deze maskers, door veel topambtenaren op het gebied van volksgezondheid aangeprezen. Deze “eerste stoffen maskers RCT”, in de eigen woorden van het onderzoek (het is blijkbaar nog steeds de enige), was een studie uit 2015 door MacIntyre et al. in Hanoi, Vietnam. Deze relatief grote studie, met meer dan 1.100 deelnemers, testte stoffen maskers in vergelijking tot chirurgische maskers en had geen controlegroep zonder masker.
De proef testte de bescherming van gezondheidswerkers en instrueerde hen om gedurende vier weken te allen tijde een tweelaags stoffen masker te dragen (“behalve op het toilet of tijdens thee- of lunchpauzes”). Uit de studie bleek dat degenen in de groep met een stoffen masker 13 keer meer kans hadden (2,28 – 0,17 procent) om een griepachtige ziekte te ontwikkelen dan die in de groep met chirurgische maskers – een statistisch significant verschil.
De proef testte ook de penetratiegraad in het laboratorium en ontdekte dat, hoewel chirurgische maskers “slecht” waren in het voorkomen van de penetratie van deeltjes – en 44 procent doorlaten – stoffen maskers “extreem slecht” waren en 97 procent doorlaten. (N95 respiratoren voor ziekenhuizen laten 0,1 procent door.)
Infectierisico verhogen
De auteurs schrijven dat het dragen van een stoffen masker “mogelijk het infectierisico kan verhogen” voor gezondheidswerkers. “Het virus kan overleven op het oppervlak van de gezichtsmaskers”, leggen ze uit, terwijl “een besmet stoffen masker ziekteverwekkers van het masker naar de blote handen van de drager kan overbrengen”, wat ertoe zou kunnen leiden dat de handhygiëne “in gevaar komt”.
Wat betreft dubbele maskers, schrijven de auteurs: “Observaties tijdens SARS suggereerden dat dubbele maskers . . . het risico op infectie door vocht, vloeistofdiffusie en pathogenen retentie verhoogden.” Bij gebrek aan verder onderzoek, concluderen ze, “moeten stoffen maskers niet worden aanbevolen.”
MacIntyre en verschillende andere auteurs van deze studie, misschien onder druk van de CDC of andere entiteiten met vergelijkbare agenda’s, hebben in september 2020 wat de CDC een “vervolgonderzoek” noemt, vrijgegeven. Dit vervolgonderzoek is helemaal geen onderzoek, zeker geen nieuwe RCT, maar de CDC citeert het maar al te graag, terwijl het de oorspronkelijke studie, die, zo stelt de CDC, “een aantal beperkingen had”, afkeurt.
Dit vervolg van 2020 komt min of meer neer op het publiceren van de bevinding dat wanneer ziekenhuizen de stoffen maskers wasten, gezondheidswerkers slechts ongeveer de helft minder kans hadden om besmet te raken dan wanneer ze de stoffen maskers zelf wasten. Toch zegt de 2020-publicatie: “We raden geen stoffen maskers aan voor gezondheidswerkers”, net zoals in de 2015-publicatie.
Andere reviews van het bewijsmateriaal zijn gemengd, maar zijn over het algemeen tot vergelijkbare conclusies gekomen. Bepaalde voorstanders van maskers geven toe dat het RCT-bewijs “niet overtuigend” is, maar noemen andere vormen van bewijs die slecht stand hebben gehouden. Een studie voor Cochrane Reviews door Jefferson, et al. dat 13 van de 14 RCT’s die hierin worden besproken (allemaal behalve de Covid-19-studie in Denemarken) benadrukt “onzekerheid over de effecten van gezichtsmaskers” en schrijft dat “de gecombineerde resultaten van gerandomiseerde onderzoeken, geen duidelijke vermindering van respiratoire virale infectie met het gebruik van medische/chirurgische maskers tijdens seizoensgriep lieten zien.”
Ondertussen concludeerde een studie van Perski, et al., die een Bayesiaanse analyse uitvoerde op 11 van de 14 RCT’s die hierin worden besproken, dat als het gaat om “de voordelen of nadelen van het dragen van gezichtsmaskers . . . het wetenschappelijk bewijs als dubbelzinnig moet worden beschouwd.” Ze schrijven: “Beschikbaar bewijs van RCT’s is dubbelzinnig over het al dan niet dragen van gezichtsmaskers in de gemeenschap resulteert in een vermindering van klinisch of laboratoriumbevestigde virale luchtweginfecties.”
Goedgelovig
Samengevat: van de 14 RCT’s die de effectiviteit van maskers hebben getest bij het voorkomen van de overdracht van respiratoire virussen, suggereren er drie, maar leveren geen statistisch significant bewijs in de intention-to-treat-analyse, dat maskers nuttig kunnen zijn. De andere elf suggereren dat maskers ofwel nutteloos zijn – in vergelijking met geen maskers of omdat ze niet extra bijdragen aan goede handhygiëne – of juist contraproductief zijn.
Van de drie onderzoeken die statistisch significant bewijs leverden in de intention-to-treat-analyse dat niet werd tegengesproken binnen hetzelfde onderzoek, toonde er één aan dat de combinatie van chirurgische maskers en handhygiëne minder effectief was dan handhygiëne alleen, toonde er één aan dat de combinatie van chirurgische maskers en handhygiëne minder effectief was dan niets, en ontdekte men dat stoffen maskers minder effectief waren dan chirurgische maskers.
Hiram Powers, de negentiende-eeuwse neoklassieke beeldhouwer, merkte scherp op: ‘Het oog is het venster naar de ziel, de mond de deur. Het intellect, de wil, worden met het oog gezien; de emoties, gevoeligheden en genegenheden in de mond.” Het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs suggereert dat het Amerikaanse volk, goedgelovig vertrouwend op hun volksgezondheid ambtenaren, de deur naar de ziel heeft geblokkeerd zonder de overdracht van het nieuwe coronavirus te blokkeren.
Jeffrey H. Anderson was van 2017 tot 2021 directeur van het Bureau of Justice Statistics en is van 1998 tot 2014 mede-bedenker van de Anderson & Hester Rankings, onderdeel van de Bowl Championship Series-formule van college football. Dit artikel, gepubliceerd op 11 augustus 2021, is vertaald door Aernout Stigter.
Zuurstof tekort kan leiden…
Zuurstof tekort kan leiden tot effecten vergelijkbaar met apneu, o.a. Hormoon veranderingen.
Onderzoek toont aan dar de VO2 max 29% omlaag gaat. Vooral voor mensen die al moeilijker ademen een groot probleem. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/33849908/
Mondkapjes werken juist wel.
https://www.ad.nl/wetenschap/eindelijk-bewijs-dat-mondkapjes-echt-werken-stellen-wetenschappers~ab64224f/
nee, toch niet
Dit bericht uit het AD hebben we op Ademvrij.NU al eerder ontmaskerd, zie het artikel van Dr Carla Peeters hier: https://www.ademvrij.nu/mediaclaim-bewijs-dat-mondkapjes-werken-mist-onderbouwing